Maakt het verder nog iets uit om wat voor soort werk het gaat? Het korte antwoord is: ja, dat maakt wat uit. Zoals we zagen, vormen auteursrechten op ‘werken’ (zoals bijvoorbeeld teksten, muziek, foto’s, logo’s) de belangrijkste categorie intellectuele-eigendomsrechten – in elk geval voor de dagelijkse praktijk. Maar het kan natuurlijk ook gebeuren dat de werknemer of opdrachtnemer een uitvinding doet. Wie heeft in dat geval recht om een octrooi (ook wel aangeduid als ‘patent’) aan te vragen?
Voor de opdrachtgevers maakt het allemaal weinig uit. Zij vissen altijd achter het net als er geen afspraken gemaakt zijn. (Of bijna altijd, zie bovengenoemde uitzondering van ‘leiding en toezicht’ in het auteursrecht.) Voor werkgevers is de hoofdregel gunstiger, zoals we al zagen. Dat wil zeggen: in het geval van auteursrechten.
Maar in het geval van uitvindingen (octrooirechten) ligt het genuanceerder. De octrooiwet stelt in dit kader namelijk strengere eisen dan de auteurswet. Sterker nog, de octrooiwet draait de hoofdregel om en maakt alleen een uitzondering als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de werknemer is aangesteld om uitvindingen te doen; én
- de uitvinding in kwestie is ook het type uitvinding waarvoor de werknemer is aangesteld.
In het octrooirecht moet er dus sprake zijn van ‘een sterk verband’ tussen het takenpakket en de uitvinding, terwijl in het auteursrecht ‘een verband’ al voldoende is. Overigens is dit sterke verband weer niet vereist als de uitvinding gedaan wordt door stagiairs of onderzoekers. In dat geval is de positie van de werkgever dus een stuk sterker.